Zorg in de palliatieve fase is meer dan handelingen en protocollen. Ik loop de woonkamer binnen. Twee kinderen zitten op de grond, verdiept in een tekenfilm die ze waarschijnlijk al tien keer gezien hebben. Ze giechelen, ze duwen elkaar aan.
Het lijkt even een gewone avond in een gewoon gezin. Maar achter de slaapkamerdeur is niets meer gewoon. Daar ligt hun moeder, vierendertig, uitgezaaide borstkanker. Ik zet mijn tas neer, controleer de pomp, stel een paar routinevragen. Mijn handen weten precies wat ze moeten doen, maar mijn hoofd voelt de zwaarte van deze kamer.
Alles hier trilt van spanning en stilte. Dan kijkt ze me aan. Vermoeid, maar helder. En ze fluistert: “Zorg je dat mijn kinderen straks niet vergeten hoe ik ruik?” Die woorden snijden dwars door alles heen. Alsof iemand de lucht uit de kamer trekt. Alsof de tijd even stopt.
Wat zeg je dan? Geen opleiding, geen protocol, geen zorgplan bereidt je voor op zo’n vraag. Ik slik, leg mijn hand op de hare en zeg eerlijk: “Ik weet niet of ik dat kan. Maar ik weet wél dat ik er alles aan doe om te zorgen dat je er nú voor ze bent.”
Ze knikt. Een glimlach die meer verdriet dan opluchting verraadt. Die nacht slaap ik niet. Haar woorden blijven rondzingen in mijn hoofd. We vullen dagelijks zorgplannen in: hokjes, vinkjes, interventies. Maar geen enkel plan vangt de angst van een moeder die bang is vergeten te worden.
Ik wil een flesje vullen met haar geur, haar warmte in een doos opsluiten voor later. Maar zo werkt het niet. Ik kan alleen zorgen voor nú. Voor de kleine momenten, voor de lach van haar dochter om een flauwe grap, voor haar zoon die dicht tegen haar aankruipt, voor de liefde die in deze kamer hangt, ondanks alles.
Een paar dagen later ligt de kamer stil. De kinderen zijn bij opa en oma, zij ligt rustig, ademhaling oppervlakkig. Ik pak haar hand. Geen woorden meer, alleen aanwezigheid. Ik weet dat dit één van de laatste keren is.
Wanneer ze overlijdt, ben ik er niet bij. Maar ik weet dat ze is gegaan zoals ze leefde: met haar kinderen in haar hart, met haar liefde in de kamer.
En ik? Ik draag haar zin nogsteeds met me mee.
“Zorg je dat mijn kinderen straks niet vergeten hoe ik ruik?”
Misschien herinneren ze die geur later niet meer precies. Maar ze zullen zich hun moeder herinneren. In de verhalen, in de foto’s, in de kleine dingen die nooit verdwijnen. En ik zal haar nooit vergeten. Want zij liet me voelen wat geen enkel protocol kan leren: Dat zorg gaat over herinnerd worden. En dat soms één zin meer zegt dan een heel zorgplan bij elkaar.