Het is 23:00. De dienst zit erop.
Rapportages geschreven, pieper terug in het rek, sleutels ingeleverd. De een pakt nog snel haar fiets, de ander loopt naar de auto drie straten verder, want bij het ziekenhuis zelf is nooit plek.
Mijn vrouwelijke collega’s. Ze lachen nog, zwaaien naar me, trekken hun jas dichter om zich heen en verdwijnen de nacht in. En elke keer denk ik hetzelfde: Stuur me alsjeblieft een berichtje als je veilig thuis bent.
Want ik weet hoe het voelt, dat stukje nacht na een dienst. Je hebt net keihard gewerkt. Lichamelijk, maar vooral emotioneel. Je hebt een stervende patiënt vastgehouden, een zoon gerustgesteld, een wond verbonden, een grap gemaakt om de pijn even te verlichten.
Je bent leeg, moe, en je wilt maar één ding: naar huis. Maar in plaats van dat de nacht gewoon donker en stil is, wordt hij voor mijn collega’s een hindernisbaan.
- De sleutelbos in de hand geklemd, klaar om, als het moet, te gebruiken als wapen.
- De telefoon al ontgrendeld in de jaszak, want stel dat je snel moet bellen.
- De route zorgvuldig gekozen: geen donker steegje, geen afgelegen pad.
Soms zelfs een schijnbaar nonchalante blik naar achteren, om te checken of er iemand loopt. En dat, mensen, is de harde realiteit. Voor mij als man is het zo anders. Ik loop vaak zonder na te denken naar mijn auto, fiets een donkere straat in zonder dat mijn hartslag omhoogschiet.
Niet omdat ik sterker ben of dapperder, maar simpelweg omdat de kans dat iemand míj lastigvalt veel kleiner is. Dat privilege is er, of ik het nu wil of niet. En daarom vraag ik het. Altijd. “Laat even weten dat je veilig thuis bent.” Niet omdat het normaal zou moeten zijn. Maar omdat het helaas nog steeds nodig is.
En ergens vind ik dat zó krom. Zorgverleners, draaien mee in dag en nacht. Wij zijn er als de samenleving slaapt. Wij zorgen voor iemands vader, iemands kind, iemands geliefde. Maar zodra de dienst voorbij is, moeten mijn vrouwelijke collega’s weer alert zijn. Dan begint er een tweede shift: de shift van opletten, beschermen, overleven.
En daarom zeg ik: wij eisen de nacht op.
- De nacht is niet van angst.
- De nacht is niet van intimidatie.
- De nacht is niet van mannen die denken dat ze aan een vrouw kunnen zitten zonder toestemming.
- De nacht is van mijn collega’s die om 23:00 naar huis mogen, moe maar voldaan.
- De nacht is van verpleegkundigen die na een dubbele dienst eindelijk hun bed opzoeken.
- De nacht is van iedereen die gewoon veilig thuis wil komen.
Tot die tijd blijf ik het vragen. “Stuur even een berichtje als je thuis bent.” En elke keer als er een appje binnenkomt: ‘Ben er of Ik lig in bed, truste’ zucht ik opgelucht. Opgelucht dat ze veilig zijn. Opgelucht dat de nacht dit keer níet van iemand anders was.
Maar ik hoop op een dag. Op een dag dat mijn collega’s naar huis gaan, en dat de nacht wél van hen is. Dat er geen sleutels in vuisten geklemd hoeven te worden. Dat er geen berichtjes meer gestuurd hoeven te worden. Dat ze om 23:00 naar huis gaan en het enige wat ze sturen is:
“Ik ben er. Ik ga slapen. Tot morgen.”