Omgaan met dementie is vaak minder doen en meer zijn. Hij zit in zijn stoel. Handen netjes in zijn schoot, ogen strak op een punt ergens voorbij de muur. Alsof hij kijkt naar iets wat wij allang niet meer zien. Ik vraag me altijd af of hij daar oude vrienden ziet, of gewoon een bijzonder interessant spinnenweb.
Ik ga naast hem zitten. Niet om te vertellen welke dag het is, dat is hij binnen drie seconden weer kwijt. Niet om te zeggen waar hij is, want volgens hem is hij thuis, en dat is prima. Ik ben er gewoon.
Mijn hand op de zijne. En heel even voel ik hem zacht terug knijpen. We zeggen niks. Want soms zegt stilte meer dan duizend woorden. En in zijn geval onthoudt hij die woorden toch niet, dus waarom moeite doen? Bij dementie gaat er veel verloren: herinneringen, woorden, de volgorde van de dag.
Maar er is ook iets dat blijft: Het gevoel dat iemand er gewoon is. Dat je niet hoeft te praten om verbonden te zijn. Dus we zitten daar. Hij in zijn wereld, ik in de mijne.
Hij soms met een glimlach, soms met een frons. En af en toe kijkt hij me aan en zegt: “Jij moet mijn broer maar eens ontmoeten, die lijkt op jou.” Ik glimlach. Want ik heb zijn broer nooit ontmoet, maar volgens mij ben ik er al vaak mee op pad geweest.
Dementie zorg is soms grootse gebaren, maar vaak gewoon dit: Erbij zijn. Hand vasthouden. En als het kan, samen even lachen.