De geur van handalcohol en bitterballen.
Als je in de zorg werkt, weet je precies wat ik bedoel. Het is de geur die aan je uniform blijft hangen, die zelfs door je deodorant heen prikt en waarvan je partner zich afvraagt: “Schat, drink je de flesjes hand alcohol leeg of iets gefrituurd?”
Antwoord: waarschijnlijk allebei.
Het is een geur die alleen ontstaat op de plek waar het leven in alle vormen voorbijkomt, en waar de lunchpauze het enige moment van de dag is waarop je even vergeet dat je werk eigenlijk zó bizar is dat het haast een sitcom verdient. Zeg nou zelf, in ons werk maak je dingen mee waar de schrijvers van GTST zich niet aan durven te wagen.
Het is half drie. De automatenkoffie smaakt weer naar anti-kalk en de magnetron met het briefje ‘zelf schoonmaken’.
De geur van bitterballen vult de personeelskamer.
Collega Anne probeert ze uit de airfryer te vissen zonder haar handen te verbranden.
Marieke zit in de hoek met haar “gezonde lunch”, oftewel koude quinoa met schuldgevoel, ze is aan de lijn.
En ik? Ik zit te genieten. Want dit is de zorg. Niet de wonden, niet de dossiers, niet de tijdsdruk, maar dit.
De geur van handalcohol en bitterballen. Het moment dat we allemaal even collega’s zijn, geen functies.
Vrienden, hechte collega’s en collega’s.
Je leert mensen pas echt kennen in de zorg.
Na een paar weken weet je precies wie op tijd komt, wie er te vroeg is, en met wie je heel hard kan lachen om stomme kleine dingen.
Sommige collega’s worden vrienden. Die bel je als je net iemand hebt verzorgd en het je heel hard raakt.
Sommige collega’s worden hechte collega’s, je weet wel, die mensen die precies weten wat je bedoelt als je alleen maar “kamer 12” zucht.
En sommige… tja, daar werk je gewoon mee.
Niet slecht, niet goed, gewoon werkbaar. De menselijke variant van de bloeddrukband: soms knellen ze, maar ze horen erbij en ze zijn goed in wat ze doen.
Er is een rare magie in die personeelskamer.
Je kunt elkaar uitschelden, uitlachen en uithuilen binnen één pauze van twintig minuten.
De één bespreekt een bijna-doodervaring met een tillift, de ander een date die letterlijk in het water viel omdat hij dacht dat kanoën “romantisch” was.
En ergens daartussen, tussen de vieze koffiemokken, het doosje pleisters op tafel en de geur van lauwe bitterballen, ontstaat er iets dat je nergens anders vindt: kameraadschap.
Niet van de zoetsappige soort met knuffels en zelfliefde, maar van de nuchtere soort die zegt:
“Wil jij straks mijn kamer overnemen als ik die wond van kamer 6 nog één keer moet ruiken, ga ik gillen?”
Dropje erbij?
Er zijn dagen dat het werk je sloopt, maar dan komt er altijd wel iemand die zegt: “Kom, we halen even lucht.”
En dan sta je samen buiten, onder die felle TL van de achteruitgang, met een sigaret of een dropje in je hand, en denk je: ja, dit is het.
Niet glamorous, niet heroïsch, maar echt.
Ik denk dat we het daarom ook volhouden.
Niet alleen voor de patiënten, maar ook voor elkaar.
Voor de collega die je koffie brengt op het moment dat je bijna in huilen uitbarst.
Voor de ander die de grap maakt die nét over het randje gaat, maar precies goed valt.
Voor die zeldzame momenten waarop je allemaal tegelijk lacht en het belletje van de dokter even negeert.
Als ik na zo’n dag thuiskom, ruik ik mezelf.
De geur van hand alcohol, bitterballen, en een snufje menselijkheid.
En dan denk ik: wat een maf vak.
Maar ook: wat een voorrecht om dit te mogen doen.
Want ja, soms gaat het over po’s, steunkousen en dossiers die langer zijn dan je geduld,
maar daartussen zitten de verhalen, de lachbuien en de mensen die het allemaal dragelijk maken.
De geur van hand alcohol en bitterballen.
Dat is niet zomaar een lucht.
Dat is de geur van overleven met humor.
De geur van samen.
De geur van zorg.

